De Grieks-Nederlandse componiste Calliope Tsoupaki schrijft dit seizoen een nieuw strijkkwartet voor Muziekgebouw aan ’t IJ. De première is verdeeld over alle 7 concerten in de serie Strijkkwartetten; elk concert klinkt het stuk weer een paar minuten langer. Op basis van het gespeelde werk componeert Tsoupaki dan verder, tot het stuk bij het laatste concert helemaal af is.
Woensdag 24 april speelt het DoelenKwartet de eerste zes delen. Het Matangi Kwartet speelt woensdag 8 mei de première van het integrale strijkkwartet. We stelden er haar enkele vragen over:
Kun je uitleggen hoe de structuur van het stuk in elkaar zit?
‘Het begint met een kleine frase op de cello die zich heel geleidelijk ontwikkelt, zonder spectaculaire verandering. Zoals wanneer je naar een landschap kijkt vanuit de trein en je ziet het landschap langzaam veranderen. En uiteindelijk kom je uit bij wat je altijd al zag aankomen.’
Hebben de concerten waarin het werk werd uitgevoerd nog invloed gehad op jouw proces?
‘Het eerste deel werd gespeeld in een concert waarin ook het Tweede Strijkkwartet van Morton Feldman op het programma stond. Een 5 uur durend stuk dat zich heel langzaam en rustig ontwikkelt. Dat heeft me toen enorm te pakken gekregen. Ik hou van muziek waarin weinig gebeurt, waardoor het lijkt alsof het hetzelfde blijft, maar eigenlijk alles heel geleidelijk verandert. Dat vraagt om een enorme controle van de componist over zijn materiaal. Als luisteraar kan je in dat soort muziek eindeloos rond dwalen.’
Je geeft ook les aan studenten compositie. Wat is de belangrijkste les die je hen probeert te leren?
‘Ik moedig ze altijd aan om op zoek te gaan naar hun eigen stem. De huidige jonge generatie compositiestudenten is gek genoeg heel erg traditioneel. Ze hebben een heel goeie techniek, maar ze houden allemaal van filmmuziek en proberen heel ouderwets klassiek te componeren. Ik probeer ze dan positief te choqueren en te laten zien dat je niet in die stijve traditie hoeft te blijven. Je kunt alles doen in muziek. Je kunt alle toonladders gebruiken die je wilt, of helemaal geen toonladders, zoals in Afrikaanse of Aziatische muziek. Er ligt helemaal niks vast. Als ze dat inzien, geeft dat heel veel kracht en zie je dat ze daarna veel frisser en eigener componeren.’